Oma Jansen woonde met vader, moeder, twee broers Hent en Gaart en zuster Jet op de Sonnenberg. De Sonnenberg was een landgoed tussen Oosterbeek en Wolfheze. Vader Teunissen was daar boswachter en het gezin woonde in de boswachterswoning.

Bij de woning was een flink stuk grond. Daar werd van alles verbouwd: aardappels, groente en fruit voor zomer en winter. Aardappels, bieten en wortels gingen ‘in de kuul’, een flink diep gat in de grond, afgedekt met stro en aarde.

Snijbonen, zuurkool, andijvie en sperzieboontjes gingen ‘in het zout’, in grote geglazuurde stenen potten. Boerenkool was op het land tot tegen het voorjaar. Bruine bonen werden gedroogd. Goudrenetten lagen in de kelder op rekken en die smaakten nog best, ook al waren ze een beetje verschrompeld. Alles kwam uit eigen tuin, verse groente en fruit werd niet gekocht.

Bij de boswachterswoning was natuurlijk ook een varkensstal. Voor het slachten van het varken kwam de slager. Het geslachte varken werd opengesneden en schoon gemaakt en op een ladder gebonden. De ladder met het varken werd rechtovereind tegen de muur gezet om te drogen. Natuurlijk wel netjes met een laken erover.

De volgende dag kwam de slager weer om uit te benen. Daarna moest er nog veel gebeuren. Om te beginnen moest er worst gemaakt worden. Daarvoor heb je darmen nodig. Oma en zuster Jet kregen dan een middag vrij van school om darmen te wassen. ‘Voader had de stront er al uutgehoald’. Jo en Jet moesten net zo lang warm water door de darmen spoelen tot ze mooi helder waren.

Spek, worst en hammen moesten gerookt worden. De kruiwagen werd schoongeboend en dan ging de hele handel naar de roker. Netjes een schoon laken erover. Het vlees ging ‘in de pekel’, staart en oren in de erwtensoep.
Op de zolder stond de pekelkist. Daar hingen de spek en hammen aan latjes. Vet werd uitgebraden tot reuzel en in Keulse potten bewaard. Een goede bekende kreeg een hutspot, wat ribbetjes, een karbonaadje en wat balkenbrij.

De kinderen kregen op brood worst, spek of niks. ’s Zondags was er ham of balkenbrij. Jam kenden ze niet, wel stroop. Roomboter werd gekocht en in potten gedaan. Margarine was ‘karsmeer’. Om half vijf werd er brood gegeten en vlak voor het naar bed gaan werd nog een overgebleven prakje van ’s middags opgewarmd.

En het varken? Dat kreeg alles wat er over bleef, restjes eten. Oud brood, kookwater van groente en aardappels. Kippen waren er natuurlijk ook. Die gingen hun derde jaar in de soep. Jonge haantjes werden gebraden. De kippen werden niet geslacht maar gewoon de kop afgehakt. De kinderen stonden daar graag bij te kijken want soms liep de kip zonder kop gewoon door.
In de bietenkuul
De boswachterswoning op de Sonnenberg
Tante Jet
Opa Teunissen
Keulse pot